Klompenmakerij

Klompen werden niet alleen door boeren gedragen, maar ook door arbeiders.

Daarom woonden in elk dorp wel een of meerdere klompenmakers. In augustus/ september ging de klompenmaker een ‘slag’ hout kopen. Meestal populierenhout, maar soms ook het duurdere wilgenhout. De stam werd gekort met de kortzaag en verder verwerkt tot bollen. Deze bollen hadden de lengte van de diverse klompensoorten. Dit grove werk werd vaak in de avondschemering gedaan om bij daglicht zo min mogelijk tijd te verliezen voor het echte vakwerk. Een klompenmaker moest zes dagen per week tien uur per dag werken om een weekloon van ƒ 8,00 (€ 3,63 per week) te verdienen.

Regelmatig worden demonstraties klompen maken verzorgd zodat bezoekers met eigen ogen dit ambacht kunnen aanschouwen.