Het woongedeelte in het geboortehuis van Pater van den Elsen

Het geboortehuis van Gerlacus van den Elsen is het meest markante museumgebouw. 

Het is een zgn. langgevelboerderij met als voornaamste kenmerken dat het woongedeelte, stalgedeelte en tasruimte (opslagplaats) naast elkaar en onder één kap zijn gesitueerd. De ‘geut’ (bijkeuken)werd met name in de zomer gebruikt. D'n Herd (woonkamer) werd meestal in het najaar en de winter gebruikt. In de bedstee naast de kachel sliepen vaak de ouders (er werd vroeger nog veel ingetrouwd).

Naast d’n ‘herd’ had men de 'Goej kaomer’. Deze werd alleen gebruikt voor bezoek van voorname personen, zoals de pastor, notaris of dokter. De bedstee in deze ruimte was wel gewoon in gebruik.

Werkgedeelte geboortehuis Pater v.d. Elsen

De schuur is de opslagplaats voor het ongedorste graan en het gedorste stro. Ook het hooi werd hier boven de stal opgeslagen. In de winter werd het graan gedorst op de lemen vloer. Met de dorsvlegel werd dan op het uitgespreide graan geslagen, zodat de korrel los kwam. Goed roggestro werd gebruikt om daken mee te dekken of om als stropoppen onder de holle pannen aan te brengen. Daardoor werd het dak sneeuw- en waterdicht. 

Om graan en hooi van het land te halen, werd een hoogkar gebruikt. Die overigens ook dienst deed als vervoermiddel om een familie- of kerkbezoek af te leggen als de afstand te ver was om te lopen. In de schuur is ook een dorsmachine te zien. De dorsmachine werd aangedreven door het paard op de dorsberg. Door het in beweging brengen van een aantal tandwielen en een drijfstang werd de dorsmachine in werking gesteld. De dorsberg bevindt zich naast de schuur.