De vlijtige bij
In de boomgaard staat de bijenschuur of bijenhal. Dat is niet zo bijzonder. Wanneer de fruitbomen in bloei staan kunnen de bijen, omdat de afstand kort is, zodoende veel honing maken.
Begin 1900 speelden imkers een belangrijke rol in zowel landelijke als stedelijke gemeenschappen. Hun werk draaide om het verzorgen van bijenvolken, het oogsten van honing en bijenwas, en het beheren van bijenkasten om een gezonde bijenpopulatie te behouden.
Voor veel imkers was de bijenteelt een nevenactiviteit naast hun hoofdberoep, zoals boeren of arbeiders. In landelijke gebieden hielden veel boeren bijen als onderdeel van hun bedrijf, wat niet alleen extra inkomsten opleverde, maar ook bijdroeg aan de bestuiving van gewassen. Grootschalige bijenteelt kon echter ook een volwaardig beroep zijn.
Tegenwoordig worden bijen in moderne bijenkasten gehouden, maar vroeger vlochten imkers hun eigen bijenkorven van pijpenstrootje, een grassoort die op de heide groeit. Dit werd ook wel bunt genoemd.
Honing en Bijenwas: Waardevolle Producten
Imkers verdienden hun inkomen voornamelijk met de verkoop van honing en bijenwas. Honing was een geliefd en waardevol product, gebruikt als zoetstof en soms als medicijn. De smaak en kleur van honing verschilden afhankelijk van de bloemen waar de bijen nectar verzamelden. Bekende soorten zijn klaver-, boekweit-, linde-, koolzaad- en heidehoning.
De honing van de imkers van het Boerenbondsmuseum is te koop in Hove Vogelsanck.
Bijenwas werd gebruikt voor het maken van kaarsen, zalven en in de hout- en leerbewerking. Daarnaast boden sommige imkers bestuivingsdiensten aan, wat essentieel was voor de teelt van fruit en groenten.
Met hun werk droegen imkers niet alleen bij aan de productie van honing en was, maar ook aan de biodiversiteit en de voedselvoorziening. Hun belang is, toen en nu, niet te onderschatten.